De lege kamer

Gisteren was het zondag. De eerste dag van de werkweek in Israël. Iedereen fladderde uit naar zijn werk of andere bezigheden. Ik was alleen, at alleen en vulde mijn dag met lezen, logische puzzels, wandelen, fietsen en een veel te Amerikaanse serie op Netflix. Op mijn verkennende fietstocht door het dorp kwam ik een bolle verkeersspiegel tegen waarin de zon weerkaatste. “Wauw, kijk hoe mooi, tof voor een foto he….”. Voor de zoveelste keer voelde ik hoe ik nog steeds de neiging heb om wat ik zie, voel of meemaak te delen met een bijzondere andere. Maar die is er niet meer.

‘s Avonds kroop ik met een bezwaard hart in bed. Het had die dag heel wat pijnmomentjes verzameld. De nieuwsgierige wetenschapper in mij was ook nog wakker en bedacht gefascineerd wat een ongelooflijk orgaan het hart is en hoeveel soorten pijn je erin kan voelen. Hoe het kan voelen alsof er letterlijk een stuk afgescheurd is, een zware steen opligt, priemen doorheen boren of een forse vuist het samenknijpt.

Die avond is het de ‘zwaresteenpijn’. Een berichtje van mijn beste vriendin die vraagt hoe het met me gaat, opent de sluisdeuren. En ook al kan wenen soms opluchten, nu heb ik het gevoel te stikken in mijn verdriet. Ik spreek hortend, stotend en snikkend een bericht in en besef dat ik een mens van vlees en bloed nodig heb.

Mijn Israëlische vriendin is gelukkig nog op. Ik vertel haar hoe ik al veel stappen heb gezet om op een basaal fysiek niveau voor mezelf te zorgen: ik eet als ik honger heb, drink als ik dorst heb, trek een truitje en sokken aan als ik het koud krijg, rust als ik moe word, douche als ik dingen van me af wil spoelen en wandel of fiets als ik wil bewegen. De dagen hier zijn daar perfect voor. Ik kies helemaal zelf wat ik wanneer doe, net als de huisgenoten. Het huis met de gevulde frigo is de ankerplaats waar ze aanmeren en weer uitzwermen. Ik vertel dat ik daarnaast de techniek van zelfcompassie probeer toe te passen, waarbij ik – als ik het moeilijk heb – met mezelf omga zoals een beste vriendin zou doen. Begripvol, liefdevol en aanvaardend. Dat lukt allemaal relatief goed. Maar die neiging (en behoefte) om te delen en te connecteren met een bijzondere andere blijft. Sinds ik 17 jaar was is die er altijd geweest. Hij was er steeds bij, in mijn beleving, en ik keek met vier in plaats van twee ogen. Mooie dingen, bijzondere dingen, ideeën, twijfels, belevenissen,… alles deelde ik. En die dingen zijn er nog steeds, maar nu voelt het alsof ze op de koude vloer van een lege kamer vallen en ik enkel de echo van de plof hoor. Dat gevoel van de lege kamer doet pijn en schrijnt als een open wonde.

Na een nacht met veel dromen word ik wakker met ‘na-pijn”. Mijn hart voelt uitgewrongen. Ik sta in stilte mijn ontbijt te maken wanneer de 22-jarige dochter van mijn vriendin binnenwaait. Met een stralende glimlach vraagt ze hoe het met me gaat. Ik stamel ‘sad’ en ze slaat haar armen om me heen. Ik vertel haar over mijn verlangen om dingen te kunnen delen, het gevoel van de lege kamer en de pijn die dat meebrengt. Ze kijkt me aan met haar heldere en wijze bruine ogen en zegt dat ze uiteraard niet kan weten hoe het voor mij voelt, maar dat er bij haar in die kamer een God is. Het is daar niet leeg. En dat ze zeker is dat het met de tijd ook voor mij niet meer leeg zal voelen en dat de pijn zal afnemen. Ze pakt me opnieuw vast. “You are amazing”, zegt ze een paar keer. Ik lach en voel mijn hart lichter worden. Ik bedank haar, zij bedankt mij. Er terwijl ze zich naar buiten rept om te gaan werken, roept ze nog “You are amazing! You are amazing! Keep on sharing! Keep on shining!”

God bestaat, zoveel is zeker.

Leave a comment